voordeel, gunst, baten, goed, winst, plaats, krijgen, bereiken, gemak, gebruik, rendement, nut, bevoegdheid
baten, winst, reeks, bijdragen, helpen, steun, ondersteuning, betonen, de neiging hebben, zijn om iemands voordeel, goed doen, voordeel, betalen zijn weg
I sat and I sat, but to no AVAIL.
Meaning and definitions of avail, translation in Dutch language for avail with similar and opposite words. Also find spoken pronunciation of avail in Dutch and in English language.
What avail means in Dutch, avail meaning in Dutch, avail definition, examples and pronunciation of avail in Dutch language.