stuiteren, trots, arrogantie, opscheppen, ijdelheid, snoeven, uitdaging, kleine trom, praal, gemorst water, verwaandheid, zelfzucht, opschepperij, eigenroem, gerookte ham
opscheppen, pochen op, wees trots, heerlijkheid, pluim, stuiteren, opscheppen over, snoeven, barst, trots, Pauw, wees trots op, loven zichzelf, gladstrijken
Meaning and definitions of boast, translation in Dutch language for boast with similar and opposite words. Also find spoken pronunciation of boast in Dutch and in English language.
What boast means in Dutch, boast meaning in Dutch, boast definition, examples and pronunciation of boast in Dutch language.