Adjective
Noun
3. opposite ::
tegenover
4. reverse ::
omgekeerde
5. obverse ::
voorzijde
6. contrary ::
tegendeel
7. antithesis ::
tegenstelling
8. other side of the coin ::
andere zijde van de medaille
9. flip side ::
keerzijde
Verb
10. talk ::
praten
11. speak ::
spreken
12. chat ::
babbelen
13. have a conversation ::
een gesprek hebben
14. discourse ::
redevoering
15. communicate ::
communiceren
16. chew the fat ::
kauw het vet
17. jaw ::
kaak
18. visit ::
bezoek
19. shoot the breeze ::
schieten de wind
20. confabulate ::
vertrouwelijk praten