terugdraaien, met pensioen gaan, terugdeinzen, terugtrekken, terugslag, doen schrikken, begin, mislukken, plof, met een sisser aflopen, verloop, standaard, verliezen, afwijzen, nadeel, terugkeer, vermijden, worden losgemaakt, gescheiden zijn, ga terug, terugvallen, terugkrabbelen
and I don't FLINCH.
Meaning and definitions of flinch, translation in Dutch language for flinch with similar and opposite words. Also find spoken pronunciation of flinch in Dutch and in English language.
What flinch means in Dutch, flinch meaning in Dutch, flinch definition, examples and pronunciation of flinch in Dutch language.