blazen, letsel, raken, wond, laesie, schok, beroerte, doden, kans, voordeel, gelegenheid
raken, verwonden, staking, smeren, slaan, leggen, doden, overtreffen, ontwateren, uitzenden, raken op, doel, niveau, schok, ergernis, schelden, hamer, staking tegen, klop, tik, bom, stok, doorboren, geronnen bloed, krijgen, winst, maken, verkrijgen, passen, pak, bij elkaar passen, in contact komen met, afdalen, neerdalen, uitstappen, vallen, schieten, slagen, bereiken, antwoord, differentiëren, prik, spleet, scheuren, accommoderen, bereiden, bekwamen, verminderen, montuur