schade, kwaad, verlies, onheil, pijn doen, letsel, kleiner worden, vallen, vermindering, likken, nederlaag, frustratie, omgekeerde, beroving, ruïneren, breken, schending, verspilling, losbandigheid, verzwakking, verkwisting, verwoesting, plof, wrak, consumptie, vernietiging, blazen, klop, zeer, wond, schok, sterfgeval, dood, traagheid, offer, onderdompeling, verzaking, inbreuk, ontbinding, nadeel, corruptie, ongeval, laesie, ramp