verschoten, verbleken, plechtig, ongezellig, slap, roestig, guur, afgrijselijk, flauw, pessimistisch, wit geel, wit, ziekelijk, kleurloos, zwart, bleek, zwak, gammel, dun, spookachtig, verduisteren, zonder de juiste kleur, bloedarm, grijsbruin, -Modder gekleurde, vuilgeel, deegachtig, razend, droog, bloedeloos, hek, traliewerk, verstopping, hapering, werf, begrenzing, beperking, grens, lijn, toemeten, regio, gebied, wijk, plaats, veld-, staketsel, omvang, omringend, omtrek, gebonden, vuil, defilé, bevuilen, besmeuren, vies worden, smerig worden, vuil worden, Roest, ontkleuren, verkleuren, verdorren, aanslag, bleek worden