M
1. catch ::
vangst
2. hold ::
houden
3. apprehend ::
begrijpen
4. stop at ::
stop bij
5. take ::
nemen
6. touch ::
aanraken
7. fear ::
angst
8. suspect ::
verdachte
9. misdoubt ::
wantrouwen
10. arrest ::
arresteren
11. nab ::
betrappen
12. pull in ::
intrekken
13. feel ::
voelen
14. sense ::
zin
15. perceive ::
waarnemen
16. see ::
zien
17. be conscious ::
wees bewust
18. be aware ::
Let op
19. ware ::
aardewerk
20. catch on ::
aanslaan
21. get at ::
krijgen op
22. get on to ::
krijgen op
23. understand ::
begrijpen
24. attach ::
hechten
25. bust ::
buste
27. lag ::
vertraging
29. catch hold of ::
vastgrijpen aan iets
30. gripe ::
houvast
31. lay hands on somebody ::
leg handen op iemand
32. lay hands on something ::
handen leggen op iets